Norbertijn worden
Het Latijnse werkwoord profiteri, voltooid deelwoord professus, betekent “erkennen, openlijk verklaren, zich verplichten, beloven”. In de Westerse Kerk is het een technische term. Professie heeft dus een religieuze betekenis van een openlijke gelofte ten overstaan van een autoriteit, gemachtigd door de Kerk om die professie te ontvangen. Ook om de belofte van de evangelische raden van armoede, kuisheid en volledige gehoorzaamheid voor echt te verklaren. Een geprofeste is een kloosterling die de geloften heeft afgelegd. Daarvóór is hij novice. Na twee jaar, die dienen om de roeping te peilen en aan den lijve te ondervinden of men in staat is het gemeenschappelijk leven te leven daar waar men is toegetreden, legt de novice de tijdelijke gelofte af. Het canoniek recht spreekt van de tijdelijke gelofte: de kandidaat verplicht zich gedurende drie volle jaren de geloften na te leven; daarna kan hij eventueel weer zijn oude leven hervatten, of worden weggezonden omdat men hem niet geschikt acht voor het kloosterleven. Deze verplichting kan drie maal worden herhaald, dat wil zeggen gedurende maximaal negen jaar. Meestal is drie jaar voldoende. De tijdelijk geprofeste wordt dan, als hij doorzet en wordt toegelaten, een plechtig geprofeste door tijdens de eucharistieviering de reeds afgelegde gelofte te herhalen. Hij verplicht zich nu om deze gelofte zijn hele leven na te komen. Dit is de plechtige gelofte. Het is het moment waarop hij definitief toetreedt tot het religieuze leven en hij krijgt alle rechten en plichten die de functie van geprofeste binnen de Kerk met zich meebrengt. Door de armoede geeft hij alle persoonlijke bezittingen op; door de kuisheid verbindt hij zich in de gemeenschap te leven in heilig celibaat hetgeen absolute onthouding inhoudt; met gehoorzaamheid stelt hij zich vrijwillig onder het gezag van zijn overste.
Bij de norbertijnen, net als bij alle reguliere kanunniken, wordt de professie gedaan in manibus (in de handen), en super altare (op het altaar). Zoals een vazal in de Middeleeuwen die trouw zwoer aan zijn opperleenheer, zo legt de kandidaat zijn gevouwen handen in de handen van de abt, als teken van onderworpenheid (de handen zijn gevouwen om verbonden te worden) en bescherming (de handen van de abt sluiten zich over die van de geprofeste en bieden die bescherming; de abt vertegenwoordigt hier God). De kandidaat leest vervolgens de professieformule die hij eigenhandig heeft geschreven. Hij brengt ze naar het altaar waar hij ze ondertekent, samen met het brood en de wijn die moeten geconsacreerd worden. Dit alles symboliseert de offerande die hij zelf is en die zich voegt bij die van Christus op het kruis, tegenwoordig gesteld in het eucharistisch mysterie.
Dit offer wordt voor altijd bezegeld in het sacrament van het verbond: de eucharistie.
Viering en gebed
De eerste leerlingen waren trouw aan het breken van het brood. In al onze gemeenschappen, te midden van Gods volk, vieren wij elke dag de eucharistie, als hoogtepunt van onze samenleven. Hiermee begint elke opleiding tot gemeenschapsgeest. “Omdat het één brood is, zijn wij, met hoevelen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het een brood.” (1 Kor 10,17).
Het gebed van de Kerk, tafel van het Woord en offer van lof, is nauw verbonden met de eucharistieviering. De diverse psalmen, lofzangen en voorbeden zijn het antwoord van de Kerk op het Woord, dat God tot haar richt door datzelfde woord. Het zingen van psalmen is het gebed van de Kerk bij uitstek want het is de rode draad in het bidden van Christus tijdens zijn leven op aarde. De heiliging van de dag en alle handelingen van de mensen is een van de bedoelingen van de Getijden. In onze abdijen zijn alle leden samen verantwoordelijk voor de schoonheid en de diepgang van de dagelijkse liturgieviering.
Hoewel geroepen tot gemeenschappelijk gebed bidden wij ook in afzondering tot de Vader. In alle gebed drukt zich expliciet de fundamenteel familiale relatie uit van de mens die met God in geloof is verbonden. Tijdens het gebed dat wij graag aan de Heer besteden, voelen wij zijn liefde in de goddelijke intimiteit en wij gaan verder in blije hoop die niet wordt teleurgesteld. Het gebed van het hart brengt ons ertoe stil te worden, zodra wij kunnen, opdat wij kunnen spreken zoals en wanneer dat moet.
Voor alle leden van de gemeenschap vormen het luisteren naar het goddelijk Woord, de liturgie van de sacramenten, de getijden en het persoonlijk gebed, de contemplatieve elementen van hun leven, een bijzondere vorm van apostolaat, ja, de ziel van ons hele apostolaat.
Het gemeenschappelijk leven
De zelfgave in onze eeuwige professie verbindt ons met de gemeenschap van onze broeders. Het gemeenschappelijk levensproject wordt effectief in de realiteit van het dagelijks leven die tegelijkertijd eenvoudig en moeilijk is. Hiertoe putten wij uit de canoniale traditie van onze orde elementen, die gemeenschap opbouwen, en die authentieke christelijke en religieuze waarden bevorderen in de kerkelijke zending van onze gemeenschappen. Deze middelen zijn aangepast aan het aanzien en de omgeving van de plaatselijke gemeenschap maar komen altijd weer neer op leven in gemeenschap en zijn discipline.
De naastenliefde, de grondslag van het gezamenlijk leven, zoekt geen eigenbelang (cf. 1 Kor 13). Dit moet volgens de regel van Augustinus als volgt worden uitgelegd “het algemeen belang komt voor het eigenbelang, niet het eigenbelang voor het algemeen belang”. In de praktijk van het leven in gemeenschap betekent dat dus dat wij alles wat wij zijn en alles wat wij doen, in dienst stellen van het algemeen welzijn.
Dit broederlijk leven vindt voortdurend zijn menselijke uitdrukking in wederzijdse waardering, dienstbaarheid, vertrouwen, vroomheid, vergeving en aanmoediging. De geest van versterving, inherent aan het zich geven, komt in de praktijk neer op gezond verstand en het aanvaarden van het anderszijn van de anderen, en in de geduldige ondersteuning van de onthechting en de ongemakken die het samen leven en werken van alledag met zich meebrengen. Die versterving dient slechts om het broederlijke leven en de naastenliefde die zij vergt, te verdiepen. Hieraan is menselijkerwijs niet te ontkomen. Het hoort bij de vreugde van het samen zijn en leven. Dat is duidelijk als je ziet hoe men kan feesten.
De gezamenlijke activiteiten zoals het samenwonen, het gezamenlijk gebed, het gezamenlijke maal, het werk en ook de gezamenlijke ontspanning, waarvan een eeuwenoude traditie de waarde heeft aangetoond, hebben als doel de broederlijke verbondenheid binnen de gemeenschap te versterken en de broederlijke band als tussen de leden van een zelfde familie aan te halen.
Zo zijn bepaalde delen van het huis door “het slot” voorbehouden aan de leefgemeenschap en aan de broeders. De rust van het huis en de stilte bevorderen het werk, vooral het intellectuele werk, de lectio divina, de vertrouwelijke omgang met God en de nodige rust voor het persoonlijke leven. Door ons te onderwerpen aan de algemene wet van het werk houden wij met ons apostolaat, lichamelijke arbeid, gemeenschappelijk en sociaal werk, ook onze gemeenschap in stand. “De bedoeling van dit alles is: dat niemand in zijn werk eigen voordeel zoekt. Alles moet gebeuren in dienst van de gemeenschap en met meer ijver en meer geestdrift dan wanneer ieder voor zich en zijn eigenbelang zou werken... Zeg niet dat iets van u is, integendeel alles is gemeenschappelijk en uw overste geeft aan ieder volgens zijn behoeften. De gemeenschappelijke kas vereist dat allen er het geld in doen dat ze hebben verdiend. Iedereen ontvangt een bedrag naar zijn behoeften.” (Regel van Augustinus)
Ongeacht de formulering waarmee iedere periode haar eigen leven beschrijft is de “plaats der waarheid” zoals onze constitutie zeggen, de gemeenschap die elke dag weer haar beperkingen beziet in de spiegel van het evangelie en de regel, haar hoop daarin opnieuw ontdekt en daarvoor probeert wegen te vinden.
Het apostolaatswerk
Het eerste doel van het apostolaat van onze kerken is de bevordering van deze éénwording in Christus, zowel naar binnen als naar buiten. De heilige Augustinus leert ons: de gemeenschap moet overvloeien van naastenliefde die zich uitstrekt over alle mensen.
Bij de uitoefening van het apostolische werk hebben wij niet allemaal dezelfde functie: “Want, gelijk wij in één lichaam vele leden bezitten, en de leden niet allen dezelfde functies, zo vormen wij, met velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk zijn wij elkaars ledematen.” (Rom 12,4-5). Ons pastorale werk moet dus collegiaal zijn.
Bij de keuze van de vormen van apostolaatswerk houdt de canonie rekening met de meest dringende behoeften van de Kerk en de hedendaagse wereld. Onze gemeenschappen zijn allereerst werkzaam in het bisdom waartoe zij behoren, maar zij zijn ook bereid om de universele Kerk te dienen.
Sedert het begin is onze orde getekend door de missionairegeest van de heilige Norbertus.
De zending van onze kerken bestaat niet alleen in het verkondigen van de blijde boodschap van Christus en zijn genade, maar zij moet ook de maatschappij doordringen van de geest van het evangelie om haar naar de volmaaktheid te voeren: wij moeten dus ook bijdragen aan de vorming van de mensheid in de naastenliefde. Tegenwoordig de discussie aangaan op het gevaar af van vragen en twijfel: dat is vertrouwen in God, en geloven dat zijn Woord echt bevrijdend werkt en alles wat het raakt kan omvormen.
De canoniale professie van de norbertijnen nodigt hen uit om beschouwing en actie nauw te verenigen bij de opbouw van een Kerk. In de abdij houden ze zich bezig met de liturgieviering en met verschillende oefeningen van contemplatie. Aan deze spirituele oefeningen voegen zij de uitoefening van het parochiaal ambt toe. Dit ambt kan verschillende vormen aannemen waarbij het bestuur van de parochie de meest frequente blijft. De parochiedienst is inderdaad gewoonlijk de meest opvallende karaktertrek van de norbertijnerstichting zonder dat dit het belangrijkste doel en nog minder het enige doel mag heten. Norbert Calmels, oud-abt generaal, heeft geschreven: “Norbertijnen zijn geen geboren pastoors. Sommigen bereiden zich voor op de prediking, op het leraarschap, anderen kunnen zich helemaal wijden aan wetenschappelijk onderzoek. Ze oefenen zeer verschillende functies uit en leven allen in de geest van hun stichter en ze zijn, door zichtbare en onzichtbare banden, verbonden met de orde. Het is niet de priester die zou vragen terug te keren in de wereld, die het meest geschikt is voor dit ambt, maar degene die in de stilte van zijn eigen cel zou willen leven. Beiden laten de keus over aan de wijsheid van de abt, en het is dus niet meer de verplichting van een individu maar de verplichting van een klooster: dat is nu zo bijzonder aan de heilige Norbertus en het stempel van zijn geest”. Deze conclusies vinden zowel hun toepassing en bevestiging in het verleden van de abdij van Leffe als in de huidige praktijk. Een bepaalde religieus, belast met een functie in het klooster, wordt naar een parochie gezonden. Een pastoor wordt teruggeroepen om het ambt van prior, provisor of novicemeester uit te oefenen. De meeste abten zijn eerst parochiegeestelijken en worden vervolgens prelaat van Leffe. Daardoor hebben ze eerst kunnen ervaren hoe het leven van hun religieuzen is, zowel in het klooster als daarbuiten.
Gastvrijheid
Het onthaal van gasten en armen is één van de belangrijkste aanbevelingen van de heilige Norbertus. Wij trachten onze harten en handen te openen voor de behoeften van de mensen, vooral de onderdrukten, hen die lijden of het slachtoffer zijn van discriminatie. Onze huizen staan ook open voor hen die spiritueel weer op krachten willen komen of die een oecumenische dialoog willen voeren.
Wij willen nauw verbonden met de hele mensheid en begaan met haar ontwikkeling, binnen onze mogelijkheden, samenwerken met iedereen om de wereld menselijker te maken. Onze gemeenschappen willen de symbiose van geloof en cultuur bevorderen. Christus zelf openbaart ons dat de grondwet van de menselijke volmaaktheid, en dus de christelijke transformatie van de wereld, het nieuwe gebod van de liefde is. Want God wil in Christus de hele wereld omarmen, om er een nieuwe schepping van te maken, te beginnen bij deze aarde om haar op de jongste dag haar volheid te geven.