De Regel van sint Augustinus
Augustinus bleef naarstig naar de waarheid zoeken. Hij was bekeerd retor en filosoof, bisschop en godgeleerde, maar ook monnik. Vanaf zijn bekering wenste hij niet anders te zijn dan een dienaar Gods, wat voor hem in de eerste plaats “monnik” betekende. Ook nadat hij tot priester was gewijd, bleef hij monnik en toen hij bisschop werd, zette hij deze leefwijze voort samen met de priesters van zijn diocees. Hij schreef de oudste kloosterregel van de westerse wereld, had een grote invloed op het christelijk ideaal van het geestelijk leven en droeg veel bij tot de ontwikkeling van het kloosterleven in het Westen.
In de loop der eeuwen zijn verscheidene kloosterregels aan Augustinus toegeschreven, bijvoorbeeld de 12e eeuwse regel praeceptum, en een kloosterregel, Ordo monasterii. Sint-Norbertus koos als regel voor Prémontré in eerste instantie voor de tweede, die hem soberder leek, maar die vrijwel nergens werd toegepast. Op verzoek van de paus koos hij uiteindelijk de praeceptum, de enige regel, zoals onderzoek heeft aangetoond, die werkelijk teruggaat tot Augustinus.
Augustinus schreef deze regel rond 397. Zij is de vrucht van een ervaring die tien jaar daarvoor was begonnen in Thagaste, vlak na zijn doop, en die voor een deel was geïnspireerd door de leefwijze van de pythagorische “filosofische leefgemeenschappen”. Toen hij priester was, stichtte hij in 391 een kloostergemeenschap in Hippo en een vrouwenklooster waar hij zijn zuster abdis maakte, en als bisschop veranderde hij zijn bisschoppelijk paleis in een klooster voor de clerus. Daar stelde hij de lessen van de afgelopen tien jaar op schrift. Hierdoor schaarde hij zich achter een beweging die in Egypte begon met de heilige Antonius en Pachomius, en zich naar het Oosten verspreidde dankzij Sint-Basilius, bisschop van Caesarea. Vanaf 370 bestond er ook een kloosterleven in het westen waarvoor Augustinus de eerste regel schreef. Ruim een eeuw later schreef Benedictus van Nursia (480-547) zijn bekende regel gebaseerd op de tradities van oost en west.
Tot aan het einde van het eerste millennium werd de Regel van Augustinus altijd doorgegeven als onderdeel van een georganiseerd corpus van regels en documenten van het klooster. Uit deze “traditie van kerkvaders” putten de geestelijken hun inspiratie. Tussen de 9e en de 11e eeuw kreeg de regel van Augustinus de status van leefregel voor bepaalde groepen geestelijken. Het was een periode van hervorming voor het geestelijk en klerikale leven.
De regel is opvallend kort: acht hoofdstukken (de regel van Sint-Bernardus heeft er drie en zeventig) en is des te verrijkender als men hem beschouwt tegen de achtergrond van het geheel van de werken en de doctrine van Augustinus.
Er komen enkele belangrijke geboden uit de bijbel in voor. Het Oude Testament komt acht maal ter sprake en het Nieuwe Testament zevenentwintig maal. De basisprincipes van de regel draaien om het ideaal van de eerste christelijke gemeenschap van Jeruzalem, beschreven in hoofdstuk vier van de Handelingen (vers 32 tot 35 ): “En de menigte van hen, die tot het geloof waren gekomen, was één van hart en ziel, en ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk ... en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte.” Het gemeenschappelijk leven betekende naastenliefde. De monnik (van het Griekse monos, alleen, enig) is hier niet in eerste instantie het individu maar de gemeenschap die zo hecht is dat zij één geheel vormt. Daarom is er weinig uitgewerkt in de regel van Augustinus: hij gaat over de kern van de zaken, dat wat het hart der mensen raakt. Daarom is er ook weinig sprake van ascese omdat het doel van de geestelijke strijd feitelijk eigenliefde is. Men kan de regel van Augustinus omschrijven als een oproep tot erkenning van de evangelische waardigheid van alle mensen. Augustinus is de vertolker van de christelijke wens tot perfecte broederschap die universeel dient te worden. Zo gezien is de regel van Augustinus vroeger en nu een vorm van sociale kritiek.
Heilige Norbertus, de stichter
Norbertus van Gennep werd rond 1080 geboren te Xanten, ten noorden van Keulen. Afkomstig van de lage adel, Frans van moederskant en verwant aan de Germaanse keizer van vaderszijde, werd hij al op jonge leeftijd toevertrouwd aan de zorgen van de kanunnik die verantwoordelijk was voor het onderwijs van het kapittel van Xanten. Als koorknaap begon hij zijn studie tot priester te Laon.
Daarna werd hij kapelaan van de aartsbisschop van Keulen en maakte hij deel uit van de keizerlijke kapel.
Diep getroffen door een plotselinge bekering, wijdde Norbertus zich aan een diepgaand gewetensonderzoek, hij deed boete en ging in retraite waarna hij verzocht om het diakenschap, als snel gevolgd door het priesterschap. Hij volhardde in zijn bekering en probeerde zijn medekanunniken, van Xanten hierin mee te nemen. In het kapittel werd zijn leven ondraaglijk; hij probeerde regelmaat in zijn leven te brengen door de omringende benedictijnerabdijen (Siegburg), de reguliere kanunniken (Rolduc) en de kluizenaar Ludolfus vaak te bezoeken, dit alles volgens de Gregoriaanse Hervormingen.
Norbertus, rondreizend prediker
Nadat hij zijn ontslag had genomen als kanunnik van Xanten, deelde Norbertus zijn bezittingen met de allerarmsten. Hij kreeg van de paus de taak van rondreizend prediker. Zijn persoonlijke uitstraling leek bij te dragen tot de verzoening tussen de heren die worstelden met het feodalisme. In Valenciennes was zijn ontmoeting met Hugo van Fosses, kapelaan van de bisschop van Kamerijk, bepalend. Hugo en Norbertus sloten vriendschap en Hugo bleef bij Norbertus. Norbertus vervolgde zijn taak als rondreizend prediker en kwam door Fosses-la-Ville, waar Hugo vandaan kwam, Gembloux, Corroy en vervolgens Laon waar hij zijn vriend, bisschop Bartholomeüs, en Evermode, een vroegere klasgenoot uit Xanten, terugzag.
Bartholomeüs probeerde eerst om Norbertus de leiding van het Sint-Martinuskapittel in Laon te geven, maar de mokanunniken weigerden hem te aanvaarden. Bartholomeüs zocht vervolgens naar een kerk waar Norbertus met zijn eerste volgelingen een kapittel zou kunnen oprichten dat zich helemaal wijdde aan beschouwing en prediking in het kader van een gemeenschappelijk leven. Na heel wat onderzoek lieten ze hun keus vallen op een verlaten, stenen kapel in het bos van Saint-Gobain, opgedragen aan Johannes de Doper en eigendom van de benedictijnen van de abdij Sint-Vincent te Laon, een verlaten plek, genaamd “Prémontré”.
Norbertus in Prémontré - Stichting van Floreffe
Voor Norbertus was Prémontré een tussenstop waarvandaan hij vertrok om te gaan prediken. Maar zijn eerste zorg was het bouwen van een nieuwe abdij, naar het model van de cisterciënzers, bestaande uit de kerk, het klooster en de bijgebouwen waarvan het heiligdom met de altaren het middelpunt was.
Samen met Hugo keerde hij terug naar Rijnland om relikwieën bestemd voor de wijding van de altaren te vragen en in ontvangst te nemen.
Norbertus te Floreffe en de terugkomst in Prémontré
Norbertus hield halt in Namen, bij het kasteel van de graaf. Gravin Ermesinde ontving de vrome stoet gastvrij en schonk Norbertus een landgoed dat rijkelijk was voorzien : Floreffe, aan de Samber. Ermesinde en haar man wilden graag een “nieuwe” gemeenschap volgens de Gregoriaanse Hervorming, voor Floreffe. Dat was op 27 november 1121.
Op die datum was er nog geen kanunnik die de gelofte had afgelegd en ook was er nog geen abdij gesticht in Prémontré. Daarom organiseerde Norbertus, toen hij weer terug was op de plaats van de fundatie, in de dagen voor Kerstmis een retraite. Die zou worden afgesloten met de religieuze professie tijdens de nachtmis. De broeders die Norbertus begeleidden vanaf Keulen en degenen die door Hugo waren bijeengebracht namen hieraan deel.
Men vermoedt dat ongeveer 80 geestelijken professie hebben afgelegd en het witte habijt, (van witte wol zonder kleur als teken van armoede) uitgekozen door Norbertus, hebben aangenomen. Een kerk en kloosterlingen, dat is niet voldoende voor het stichten van een orde. Na heel wat gedraal werd er gekozen voor de regel van Augustinus.
Norbertus, aartsbisschop van Maagdenburg
Maar Norbertus verbleef nauwelijks in Prémontré. Hij ging al vrij snel weer op reis in het Germaanse keizerrijk en in de Lage Landen.
Op 16 februari 1126 ontving Norbertus in Rome van paus Honorius II de bul Apostolicae disciplinae. Zijn keuze voor de regel van Sint-Augustinus was goedgekeurd, de bezittingen van Prémontré werden bevestigd en alle stichtingen erkend. In hetzelfde jaar werd Norbertus benoemd tot aartsbisschop van Maagdenburg en tot aartskanselier van het keizerrijk. Deze vooraanstaande positie stelde hem in staat om in Rome paus Innocentius II en de nieuwe keizer, Lotharius III, weer met elkaar te verzoenen en zo verzekerde hij heel Europa van een duurzame en hellzame vrede. Al eerder stichtte Norbertus nieuwe gemeenschappen in Maagdenburg. De verplichting om hier grotere vestigingen te stichten bracht hem ertoe om zich los te maken van de gemeenschap van Prémontré, ten gunste van de vestiging in Maagdenburg. Hij stelde Hugo van Fosses aan om hem te vervangen. Hugo stelde, naar het model van de Carta caritatis van de eerste cisterciënzers, de codificatie van de liturgie en de statuten (aanvullingen op de regel van Sint-Augustinus) op. Hij werd bij dit werk geholpen door zijn broeders van Prémontré en door de jaarlijkse vergadering van afgevaardigden van de gehele orde.
Op 6 juni 1134 overleed Norbertus, totaal uitgeput, in Maagdenburg. Acht dagen later werd hij begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk, dichtbij zijn broeders, de kanunniken van Prémontré. Op 27 juli 1582 werd Sint-Norbertus door paus Gregorius XIII heilig verklaard middels een eenvoudige bul, tegelijkertijd met de heiligverklaring van Sint-Romualdus en van Sint-Bruno. In 1625 werd zijn lichaam overgebracht naar de abdij van Strahov, bij Praag, waar zijn geestelijke volgelingen sindsdien over hem waken en hem vereren.
De Constituties
Norbertus was overtuigd dat zonder orde of regel, en zonder de aanwijzingen van de Vaders, het onmogelijk was de apostolische en evangelische geboden voluit na te leven. Deze hulp wordt ons geboden in de regel van Augustinus en de constituties van de orde van Prémontré: hierop zijn de kerken van onze orde geïnspireerd en hierdoor georganiseerd, om te leven volgens het evangelie van Christus en de apostolische leerstellingen.
In een inleiding herinneren de constituties ons eraan dat “God de mens naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen, naar zijn wezen dat liefde is” (l Joh. 4,8). God nodigt ons uit te delen in de vreugde van de eenheid en de liefde die in Hem zijn. Om deze intieme verbintenis met Hem te vervolmaken is God mens geworden door de rechten en waardigheid die hem door zijn goddelijkheid af te leggen toekomen. In Christus is Hij tot ons gekomen als één van ons: hij heeft de gestalte aangenomen van een dienstknecht en zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem verheven (Filippenzen 2,6.9). Door zijn wederopstanding heeft God het lot van het mensdom veranderd: Als eerste van een menigte broeders die hem ontvangen door geloof en liefde... Stelt hij een nieuwe broedergemeenschap in door de gave van zijn Geest in zijn lichaam dat de Kerk is, waarin de leden elkaar wederkerig dienst bewijzen naar de gaven die zij ontvangen.
Christus heeft, hoewel hij rijk was, zich voor ons arm gemaakt (2 Kor. 8,9) en is onze dienaar geworden: om wille van de vreugde die voor hem in het verschiet in plaats van het geluk dat hij kon krijgen, lag, heeft hij een kruis op zich genomen (Heb 12,2) om door zijn liefde in één lichaam allen te verenigen die door de zonde verdwaald waren. Deze keuze van Christus moet die van de Kerk zijn en van elk van ons. Christus heeft ons met zijn voorbeeld de weg van het menselijk bestaan getoond en gebiedt ons op dezelfde wijze te leven: “En wie onder u de eerste wil zijn zal uw slaaf zijn, gelijk de Mensenzoon niet gekomen is om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.” (Mattheüs 20,27-28).
Wie een leerling van Christus wil zijn, moet sterven om veel vruchten voort te brengen in liefde, anders blijft hij alleen (Joh. 12,24).